STAATSBLAD VAN NEDRLANDSCH-INDIE S 1929 No. 348. HUWELIJKEN EN VERSTOOTINGEN ONDER MOHAMMEDANEN. JAVA EN MADOERA. Herziening van de regeling betreffende huwelijken en verstootingen onder Mohammedanen op Java en Madoera ("Huwelijksordonnantie").

 

 

IN NAAM DER KONINGIN!

 

DE GOUVERNEUR-GENERAAL VAN

NEDERLANDSCH-INDIE,

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut !

doet te weten:

 

    Dat Hij, de regelen betreffende huwelijken en verstootingen onder Mohammedanen willende herzien;

    Den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord en in overeenstemming met den Volksraad;

    Heeft goedgevonden en verstaan:

    Met intrekking van de ordonnantie van 8 September 1895 (Staatsblad No. 198), zooals deze sedert is gewijzigd, laatstelijk bij de ordonnantie van 23 Februari 1927 (Staatsblad No. 57) , te bepalen:

 

 

Artikel 1

 

    (1) Partijen, die een huwelijk volgens de leer van den Islam willen sluiten, moeten zich, op straffe van de in deze ordonnantie bedreigde boeten, aanmelden bij de door de overheid voor het uitoefenen van toezicht bij het sluiten van dergelijke huwelijken aangewezen huwelijksbeambten en aan die beambten kennisgeven van verstootingen van aldus gehuwde vrouwen en van herroepingen van verstootingen.

 

    (2) Tot het ambtelijk toezicht bij het sluiten van huwelijken volgens de leer van den Islam en het kennisnemen van verstootingen (talak) en van herroepingen (roedjoe‘) van verstootingen van aldus gehuwde vrouwen zijn alleen bevoegd de daartoe door den Regent, met inachtneming van de plaatselijke gewoonten en gebruiken, aangewezen personen.

    (3) Bij ontstentenis of verhindering wordt hun taak door daartoe door den Regent aangewezen vervangers waargenomen.

    (4) De huwelijksbeambten en de als hunne vervangers aangewezen personen mogen voor hunne in het tweede lid van dit artikel genoemde verrichtingen van de belanghebbenden betaling vorderen, waarvan het bedrag niet zal te boven gaan een voor het ressort der stadsgemeenten door den Regent, binnen wiens ambtsgebied dat ressort gelegen is, daarbuiten door den Regentschapsraad vastgesteld maximum.

    (5) Voor elk der in het tweede lid genoemde verrichtingen kunnen instede van een maximum verschillende maxima van betaling worden vastgesteld, welke verband houden met de mate van gegoedheid der personen van wie de betaling gevorderd wordt en met de mogelijkheid dat de huwelijksbeambte op verzoek van de aanstaande echtgenooten zijn toezicht op een door hen aangewezen plaats uitoefent.

    (6) De standplaatsen der huwelijksbeambten worden in het ressort der stadsgemeenten door den Regent, binnen wiens ambtsgebied dat ressort gelegen is, daarbuiten door den Regentschapsraad bepaald.

    (7) De in lid 2 van dit artikel aan den Regent opgedragen aanwijzing van huwelijksbeambten geschiedt zooveel mogelijk door het noemen van geheele categorieën van personen, hetgeen echter waar dit bezwaar oplevert of niet gebruikelijk is, een en ander ter beoordeeling van den Regent, de aanwijzing van bepaalde personen niet uitsluit.

    (8) De Regent zorgt voor publicatie in het provinciaal blad van de aanwijzing van de huwelijksbeambten en hunne vervangers. Hij maakt die aanwijzing op de bem meest geschikt voorkomende wijze onder de bevolking bekend.

 

 

Artikel 2.

 

    (1) De huwelijksbeambten en de in lid 3 van artikel 1 bedoelde personen houden van de onder hun toezicht gesloten huwelijken en van de te hunner kennis gebrachte verstootingen en herroepingen van verstootingen aanteekening in afzonderlijke, daartoe bestemde registers, waarvan de modellen door den Regent worden vastgesteld.

    (2) Zij zijn, onverminderd het bepaalde bij artikel 45, lid 4, der Zegelverordening 1921, verplicht van onder hun toezicht gesloten huwelijken of door hen geregistreerde verstootingen of herroepingen van verstootingen kosteloos uittreksels uit bovenbedoelde registers af te geven en daarop de aan hen gedane betalingen aan te teekenen.

    (3) De personen, belast met het aanhouden van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde registers en met het opmaken van de in het vorige lid bedoelde uittreksels daaruit, zijn, ten aanzien van de uitoefening van die taak, openbaar ambtenaar.

 

 

Artikel 3

 

    (1) Hij die volgens de leer van den Islam een vrouw uithuwelijkt of huwt, anders dan onder toezicht van den volgens artikel 1, lid 2, aangewezen huwelijksbeambte of diens vervanger, wordt gestraft met een geldboete van ten hoogste ƒ 50.- (vijftig gulden).

    (2) Hij, die zonder daartoe bevoegd te zijn, optreedt in de in artikel 1, lid 2, bedoelde functies, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of eene geldboete van ten hoogste ƒ 100.- (honderd gulden).

    (3) Wanneer de man, die een verstooting als bedoeld in artikel 1, lid 1, uitgesproken of een zoodanige verstooting herroepen heeft, in gebreke blijft daarvan binnen een week kennis te geven aan den persoon die voor de kennisneming daarvan is aangewezen, wordt hij gestraft met eene geldboete van ten hoogste ƒ 5.- (vijf gulden).

    (4) De in artikel 1, lid 2, bedoelde personen, die ter zake van het door hen uitgeoefende toezicht bij het sluiten van een huwelijk, dan wel ter zake van de kennisneming van een verstooting of van de herroeping van eene verstooting, van belanghebbenden hoogere betaling vorderen dan het krachtens artikel 1, lid 5, door den regentschapsraad bepaalde maximum, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste ƒ 100.- (honderd gulden).

    (5) Indien onderscheidenlijk in de gevallen van het eerste, het tweede en het derde lid uit een rechterlijke uitspraak volgt dat bij het sluiten van een huwelijk het vereischte toezicht achterwege is gebleven of dat de vereischte kennisgeving niet is gedaan, zendt de fiscaalgriffier van het betrokken landgerecht een afschrift van het vonnis aan dan betrokken huwelijksbeambte en wordt het daarvoor bestemde register alsnog aangevuld met de inschrijving van het desbetreffend huwelijk, de verstooting of de herroeping van de verstooting onder verwijzing naar de rechterlijke uitspraak waarop dit berust.

 

 

Artikel 4.

 

    De in het voorgaande artikel genoemde strafbare feiten worden beschouwd als overtredingen.

 

 

Artikel 5.

 

    Deze ordonnantie is alleen van toepassing op Java en Madoera met uitzondering van de gouvernementen Soerakarta en Jogjakarta.

 

 

Artikel 6.

 

    (1) De in deze ordonnantie aan de regentschapsraden toegekende bevoegdheden worden, waar deze raden nog niet zijn ingesteld, door de Residenten-afdeelingshoofden uitgeoefend.

    (2) Het bepaalde in artikel 1, lid 8, eersten zin, blijft tot zoolang buiten toepassing.

 

 

Artikel 7.

 

    Deze ordonnantie kan worden aangehaald als "Huwelijks-ordonnantie".

     

    En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, zal deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië worden geplaatst.

 

      Gedaan te Batavia, den l2den September 1929.

      DE GRAEFF.

      De Algemeene Secretaris,

      G. R. ERDBRINK.

 

Uitgegeven den vier en twintigsten September 1929.

De Algemeene Secretaris,

G. R. ERDBRINK.

 

(Besluit van den Gouverneur-Generaal van 12 September 1929 No. lx).